Gaja – stijl en invloed
Als er wijnen van het Piemontese domein Gaja op de proeftafel komen, ontstaat vrijwel altijd discussie. Niet over de kwaliteit van de wijnen, die wordt eigenlijk nooit betwist – integendeel, de wijnen van Gaja worden vaak bijna vanzelfsprekend onder de grootste wijnen van de wereld gerekend. Maar wel over het karakter van de wijnen: drukken deze het karakter van de streek uit of het karakter van de flamboyante Angelo Gaja?
Angelo Gaja (1940) kan zonder meer een icoon van de wijnwereld worden genoemd. The Wine Spectator stelde zelfs dat geen producent de afgelopen vijftig jaar zo veel invloed heeft gehad in de wijnwereld als Angelo Gaja. Flamboyant, charismatisch en invloedrijk is hij zeker, maar hij is niet onomstreden. Niet zelden klinkt in het compliment “briljante marketing” een net zo grote bewondering door als kritiek. In Piemonte werd lang (en wordt regelmatig nog steeds) meewarig gereageerd op de flitsende Angelo, met zijn maatpakken, zakenreizen naar verre bestemmingen, veel te hard auto rijden door het slaperige Barbaresco, design en … barriques!
Om de invloed van Angelo Gaja te kunnen bepalen, moeten we terug naar het moment waarop hij het stokje van het domein Gaja overnam: 1961. Het domein bestond toen ruim 100 jaar; het was in 1859 gesticht door Giovanni Gaja, overgrootvader van Angelo. De streek bevond zich in 1961 al tientallen jaren in een ernstige crisis.
Zeker voor Barbaresco – de thuishaven van Gaja – was het een moeilijke periode die begon in 1912 toen Dominio Cavazza stierf. Cavazza was de stichter en directeur van de oenologische school in Alba en geloofde heilig in het potentieel van Barbaresco. Hij verenigde de wijnbouwers in de regio in de Cantine Sociali di Barbaresco. In 1894 werd door hen de eerste Barbaresco geproduceerd.
De periode direct na de Eerste Wereldoorlog was er een van grote armoede. Vervolgens dwong het fascistische regime de Cantine Sociali te stoppen, omdat de regering import wilde beperken door landbouwgrond maximaal te gebruiken voor het verbouwen graan of het houden van vee. Dit leidde ertoe dat in Barbaresco bijna geen wijn meer werd gemaakt.
Barolo, met een grote reputatie en protectie door het Huis van Savoy en Italiaanse diplomaten, kende een heel ander probleem: gemakzucht en in zichzelf gekeerd blijven. De wijnen werden toch wel verkocht, dus er was geen enkele noodzaak zich op de hoogte te stellen van verbeterde werkwijzen voor wijngaard en kelder. Sommige wijnmakers gingen er prat op hun dorp of streek nooit te hebben verlaten en nooit een wijn van buiten Piemonte te hebben gedronken. Ze waren er trots op te kunnen zeggen: “Ik maak de wijn exact zoals mijn grootvader deed”. Het resultaat waren wrange en stoffige wijnen die hun hoge prijs absoluut niet rechtvaardigden – een individuele uitzondering daar gelaten.
Angelo Gaja deed iets “ongekends”: hij reisde, liep stage in Bourgogne en op het onderzoekscentrum in Montpellier. Om Engels te leren, woonde hij drie maanden in Londen en werkte in een fish-and-chipszaak. In de restaurants waar hij at, deed hij de schokkende ontdekking dat Italiaanse wijnen een slechte reputatie hadden. Als ze al op de kaart stonden… Zelfs de wijnkaarten van Italiaanse restaurants waren beperkt en de wijnen slecht. In Langhe beschouwde men Barolo als de koning van de Italiaanse wijnen, op de hielen gevolgd door Barbaresco. Maar buiten Noord Italië waren deze wijnen praktisch onbekend.
Toen Angelo in 1961 ging werken op zijn familiedomein, inmiddels afgestudeerd oenoloog, barstte hij van de ideeën. Zijn vader Giovanni gaf hem veel ruimte, maar ondanks dat liep Angelo wel tegen wat muren op. Zo stelde hij aan Luigi Rama, de wijnmaker van het domein, voor om tijdens de gisting een thermometer in de most te steken – niet om de temperatuur te beïnvloeden, maar om deze te volgen. Rama antwoordde Angelo dat hij de thermometer ergens anders in mocht steken. Omdat zijn vader duidelijk niet van plan was Rama te ontslaan, wijdde Angelo zijn aandacht in het begin vooral op de wijngaard. De wijngaardmanager Luigi Cavallo was ook niet altijd enthousiast over Angelo’s ideeën, maar in elk geval bereid ze uit te proberen.
Het eerste dat Angelo deed, was het rendement met 50 procent verlagen, onder andere door een groene oogst. Het tweede was het stoppen met het kopen van druiven van andere wijnboeren. Met deze twee besluiten bracht Angelo de productie effectief met 75% terug. En aangezien de oogst in 1961 sowieso al klein was, was vader Giovanni niet blij. Maar Angelo zou zijn gelijk al in 1962 halen: in dat jaar, waarin andere wijnmakers lichte, dunne wijnen maakte, produceerde Gaja volle, rijpe wijnen.
In de jaren hierna kocht Giovanni een aantal stukken land: in 1964 een boerderij met wat later de wijngaard Sorì San Lorenzo zou worden (sorì is Piemontees voor een helling op het zuiden), in 1967 een boerderij met wat Sorì Tildin en Costa Russi zou worden. Tildin was de koosnaam voor de grootmoeder van Angelo, Clotilde Rey Gaja, een buitengewoon sterke vrouw (“een orkaan”) die het domein Gaja tientallen jaren bestuurde en een grote invloed had op Angelo totdat ze overleed in 1961.
In 1967 werd de eerste jaargang van Sorì San Lorenzo uitgebracht en daarmee ook de eerste single-vineyard wijn van Gaja. Giovanni was nog altijd niet altijd even tevreden over de beslissingen van zijn zoon, maar hield hem niet tegen. Legendarisch is zijn reactie toen Angelo de nebbiolo rooide in de befaamde wijngaard Bricco: Giovanni schudde zijn hoofd en zei “darmagi”, Piemontees voor “wat zonde”. Angelo reageerde door de wijn Darmagi te noemen.
Wijn maken: de samenwerking met Guido Rivella
In 1970 ging Rama met pensioen en Angelo verving hem door de 23-jarige oenoloog Guido Rivella, die nog altijd de wijnmaker van Gaja is. Hij bleek het ideale tegenwicht aan Angelo te kunnen bieden. Waar Angelo altijd een nieuw idee maar ook haast heeft, is Guido behoedzaam, methodisch en geduldig. Zoals Guido het zelf zegt: “Angelo zat met zijn voet op het gaspedaal, ik op de rem.” Samen werkten ze aan de belangrijkste innovatie in Piemonte, die de grootste invloed van Angelo is geweest: de wijze van vinifiëren zelf.
De nebbiolo is een vroegbloeiende, maar laat-rijpende druif. Als de druif überhaupt rijp wordt, want dat gebeurt zeker niet elk jaar. De tannines kunnen de kracht van de wijn zijn, maar ook de zwakte als ze verkeerd worden geïnterpreteerd. Meer dan 100 jaar werd de wijn geproduceerd door deze op grote eiken vaten te laten fermenteren op de eigen most om hieraan zo veel mogelijk tannine en kleur te onttrekken. Hierna werd de wijn in botti van Slavonisch eiken overgeheveld, waar deze jaren verder rijpte, om in sommige gevallen daarna in grote flessen zelfs nog meer te ouderen. Men hoopte hiermee de zuren en tannines te verzachten, maar hierdoor oxideerde ook veel van de wijn. Er was geen enkele temperatuurbeheersing en omdat de vaten moeilijk schoon te maken zijn, was het eindresultaat vaak foute wijn, met volatiele zuren, brett en restsuiker.
In 1974 kocht Angelo roestvrijstalen tanks om de temperatuur en blootstelling aan zuurstof tijdens de gisting te kunnen beheersen. Rivella laat de gisting het liefst gebeuren door de wilde gisten op de druiven zelf, maar heeft altijd gecultiveerde gisten achter de hand. Ook liet hij de wijn minder lang op de most, meestal drie weken, om minder tannines te onttrekken. Het resulteerde in het behoud van het fruit.
Vervolgens werd de malolactische gisting beheerst door tijdens deze gisting regelmatig het gehalte appelzuren en melkzuren te meten en indien nodig de kelder op te warmen totdat de malo was voltooid. Het omzetten van de harde appelzuren in de zachtere melkzuren is zeker voor de hoge zuurgraad van de nebbiolo cruciaal. Omdat veel wijnmakers niets van dit proces begrepen, werd deze gisting soms niet voltooid, hetgeen leidde tot wrange wijnen.
Barriques
Tenslotte de meest omstreden innovatie van Angelo: de introductie van barriques, 225-litervaten van Frans eiken. Angelo had natuurlijk wel gezien dat in Frankrijk barriques werden gebruikt, maar pas toen hij in 1967 in Napa Valley zag dat daar werd overgestapt op barriques ging hij het effect van het gebruik ervan bestuderen. Doordat de barriques meer zuurstof toelaten aan de rijpende nebbiolo, wordt de kleur en structuur gestabiliseerd. In 1968 kocht Angelo 36 gebruikte barriques van een château in Bordeaux. Hij werd opgelicht. De vaten waren veel te oud en al voor meerdere jaargangen gebruikt. Maar ook daar heeft hij van geleerd, zegt hij. In de daarop volgende acht jaar experimenteerde hij met leveranciers, houtsoorten en toasting. In zijn ogen is de jaargang 1978 de eerste die precies uitdrukt wat hij zocht. Momenteel koopt hij Frans eiken dat eerst jaren op zijn binnenplaats ligt voordat het gekuipt wordt.
De traditionalisten beschouwen de introductie van barriques voor Barolo en Barbaresco als Angelo’s grootste zonde, als ketterij. Ze zeggen dat het unieke karakter van de nebbiolo erdoor wordt gemaskeerd en de wijn “gewoon” een andere grote rode wijn wordt. Ultra-traditionalist Bartolo Mascarello heeft enkele jaargangen op het etiket van zijn Barolo gezet: “No barrique, no Berlusconi.” Angelo is het niet mee eens met deze kritiek en vindt dat de barriques complexiteit en balans aan de wijn geven. Er wordt volgens hem niets gemaskeerd, maar juist geaccentueerd.
De introductie van barriques maakte school; een hele generatie jonge wijnmakers trad in zijn voetsporen, met voorop mannen als Roberto Voerzio, Aldo Conterno en Elio Altare. Maar waar Gaja zoekt naar de balans tussen traditie en innovatie lijken de leden van de nieuwe generatie soms te zijn doorgeschoten, vooral in hun houtgebruik. Bij Gaja worden de topwijnen 12 maanden op barriques gelegd, waarvan 1/3 nieuw; daarna rijpen de wijnen 12 maanden in de traditionele botti. Bij sommige “modernisten” rijpen de wijnen 3 jaar of langer op 100% nieuw eiken. Maar het is veelzeggend dat langzaam maar zeker deze domeinen overstappen op (lees: terugkeren naar) deels of volledig traditioneel houtgebruik, inclusief het gebruiken van botti.
Uit het DOC-systeem gestapt
In 1999 kondigde Angelo Gaja aan met zijn jaargang 1996 uit het DOC-systeem te stappen. Zijn topcuvées zouden worden geklasseerd met het relatief nederige “Langhe”. Hoewel de geruchtenmachine zei dat hij cabernet sauvignon aan zijn topwijnen wilde toevoegen, ontkent Angelo dat hij dit zelfs maar overwogen heeft. De reden om uit het DOC-systeem te stappen was de toevoeging van een andere druif: de barbera. In alle topwijnen gaat zo’n 5 tot 6% barbera om, volgens Angelo, de benodigde frisheid aan de wijn toe te voegen. De barbera heeft een zeer hoge zuurgraad en compenseert daarmee de grote mate van rijpheid die Gaja weet te bereiken in zijn nebbiolo.
Conclusies
Angelo Gaja is een visionaire, immer onrustige innovator die compromisloos gaat voor de hoogst haalbare kwaliteit. Hij was degene die de aspecten die vrijwel altijd worden genoemd als het gaat om het verhogen van kwaliteit, als eerste of in elk geval één van de eersten rigoureus doorvoerde: rendementen verlagen, volledige beheersing van het proces van wijnmaken – van aanplant en onderhoud van de wijnstokken tot de oogst –, van de eerste gisting tot en met botteling. Hij schuwde niet op dat moment zeer ongebruikelijke middelen in te zetten: van roestvrijstalen tanks tot barriques van Frans eiken.
Het resultaat is een topproduct: wijnen van het hoogste niveau. Maar het is ook terecht dat vaak wordt gezegd dat de wijnen meer een uitdrukking zijn van (Angelo) Gaja dan van Barolo, Barbaresco of zelfs de nebbiolo. De wijnen zijn soepel tot op het gelikte af, kennen een smetteloze balans zonder rafelrandjes van onrijpe, harde tannines. Maar ook een opvallende, atypische alcoholsmaak, die soms zelfs wat prikkelt op de tong. Maar zijn wijnen verleiden en overtuigen eigenlijk altijd – waarbij het bijzonder lage aantal foute flessen (inclusief kurkflessen) opvalt. In heel grote jaren (1997, 1998, 2004 en het recente 2007) worden ook echt heel grote wijnen gemaakt.
Dit artikel is eerder verschenen in Proefschrift